Goede manieren – Opvoedingspunt

Goede manieren vormen stevig gereedschap voor later. Weten hoe je je moet gedragen geeft zelfvertrouwen. Kinderen goede manieren leren betekent voor ouders permanent herhalen van aanwijzingen en zelf ‘goed voorleven’.

Vanaf 4 jaar zijn aan te leren:
• Eten met de mond dicht
• Eten met bestek
• Niet praten met volle mond
• Jas ophangen
• Schoenen uit op vaste plek (indien gewenst)
• ‘Dank u (je) wel’ zeggen
• Meehelpen met tafeldekken, af- en opruimen

Vanaf 6 jaar:
• Anderen laten uitspreken
• Bij bezoek niet steeds aandacht opeisen
• Eigen rommel opruimen (thuis, op school, op straat)
• Telefoon opnemen met voor- en achternaam
• Andere ouders bedanken voor spelen, eten, logeren
• Bij anderen niet ongevraagd in kasten zitten en/of dingen pakken
• Netjes ‘Nee’ leren zeggen (Nee, dank u wel, dat vind ik niet lekker)

Vanaf 8 jaar:
• Vragen of anderen ook iets lekkers willen
• Naar iemand toegaan als je iets wilt vragen (en niet door het huis schreeuwen)
• Leren dat andere mensen thuis eigen regels hebben
• Leren rekening houden met omgeving (bijvoorbeeld oude mensen)
• Huishoudelijk (veilig) klusjes doen (bijv. Vuilniszak wegbrengen)
• ‘Geleende’ spullen teruggeven
• Beschaafd opkomen voor jezelf (‘Nee, liever niet, dat vind ik eng’)

Boektip: